Jonge katjes aan boord
Ik had me voorgenomen om geen dieren meer in huis te halen en een uitsterfbeleid te hanteren. Maar ja, ineens heb ik besloten om twee kittens op te nemen in ons huishouden. Ik had natuurlijk een lange lijst aan bezwaren in mijn hoofd maar op een zwak (?) moment heb ik die lijst aan de kant geschoven en heb ja gezegd tegen hun komst. Inmiddels zijn ze er een week en is het tijd voor een gesprekje.
Eerst maar met Sjaan, de hond. “Je had wel verteld dat ze zouden komen maar dat het zo leuk was wist ik niet,” zegt ze meteen. Ik merk op dat ze een andere interesse in de katjes heeft dan in honden. “Ja, het zijn grappige dieren. Die oren…” Het lijkt wel of ze ze vriendelijk uitlacht. “Ik wil wel spelen met ze maar ik weet niet hoe.” Ze laat zien dat de omgang met honden altijd iets van concurrentie heeft. Honden hebben dezelfde interesses. Bij katjes is dat anders en Sjaan is heel tolerant en nieuwsgierig naar ze.
Dan naar Roderick. Ik maak contact met hem en dan noem ik altijd mijn naam. “Ik wist niet dat je Piek heet,” hoor ik meteen. Opmerkelijk. Dat ben ik kennelijk vergeten te zeggen. Roderick laat zien dat ik al had laten weten dat ik ze op kwam halen. Nou, dat heb ik dan wel goed gedaan. Ik loop met hem in beeld door hoe de autorit ging en het aankomen in het schip. Hij voelde zich meteen veilig. Dat verbaast me omdat de omgeving, de geluiden en de geuren toch heel anders zijn dan in de eerste 12 weken van zijn leven. “Ik kan me snel aanpassen,” zegt hij en dat kan ik me ook voorstellen bij hem. Nogmaals laat hij zien dat hij zich veilig voelt en zoals ik het interpreteer heeft dat te maken met een algehele sfeer van er mogen zijn. Dat is fijn om te zien.
Boudewijn wil wat meer afstand en dat laat hij ook zien in het gesprek. Waar Roderick vlakbij me in beeld kwam, zit Boudewijn een eindje verderop. Ook in het fysieke verschuilt Boudewijn zich graag achter Roderick. Niet omdat hij bang is, maar Roderick is iets meer op mensen gericht. Met Boudewijn heb ik het over Sjaantje. “Die wil meer dan ze nu doet,” merkt Boudewijn op. Ik kan me dat voorstellen. Sjaan wil wel spelen maar ze is een hond en beheerst het kattenspel niet. Ik laat Boudewijn zien waar de kattenbakken zijn. Hij gebruikt ze niet maar poept en piest er naast. “Wat ben jij streng,” ketst hij in beeld terug. “Nee, ik ben niet streng maar ik wil niet dat het een zooitje wordt en dat het gaat stinken. Ik zie niet altijd waar je piest en dat vind ik vies.” Ik laat hem nogmaals zien hoe dat gaat op een kattenbak en ik hoop dat hij het gaat oppakken. Er zit een eigengereidheid in deze kat. Hij laat zich niet zomaar iets vertellen.
Dan naar de papegaai. “Heb je ze voor mij in huis gehaald?” vraagt hij. Ik grinnik. Destijds heb ik cavia’s in huis gehaald omdat ik voorzag dat het stil zou worden als de kat er niet meer zou zijn. Maar deze katjes heb ik niet speciaal voor hem gehaald. Pepijn vindt het wel leuk dat ze er zijn. “Al die actie is vermakelijk. En het maakt de atmosfeer minder stilstaand. Ik observeer en ik geniet. Verder ga ik mijn eigen gang.” Omdat het zomer is heeft hij de mazzel dat hij zowel naar binnen als naar buiten kan en zo kan hij inderdaad kiezen waar hij is. Het is grappig dat hij laat zien dat ik geniet van de katjes. “Dat is belangrijk voor jou. Dat jonge spul breekt je open,” zegt hij. En als ik daarover nadenk klopt dat inderdaad. Jonge dieren en jonge kinderen maken iets los in me: de heerlijke onbevangenheid, het zijn in het nu en alles onbevooroordeeld ontdekken met alle zintuigen.
Bedankt