Tag Archief van: kat

Laat die dieren maar lopen

Ik had gedacht dat de manier waarop Rozette leeft (zie vorige blogs over haar) tot haar dood lekker door zou gaan. Maar nee hoor, het leven had weer wat anders in petto. Half september verscheen er een klagelijk miauwend kitten in de bosjes waar Rozette leeft. Niet te benaderen en zo klein dat hij steeds wegkroop. Rozette was met regelmatig weg als ik eten kwam brengen. Ik praatte op haar in dat het toch gezellig is met zo’n kleintje, dat het voordelen kan hebben etc. Maar ik kreeg alleen maar terug: “Ik ben geen babysitter en als jij dat zo leuk vindt, doe het dan maar zelf.”

Op een gegeven moment zag ik haar onder bomen en struiken zo’n twintig meter van haar eigen plek vandaan, op een omheind stuk grond waar niks mee gedaan wordt. Gelukkig zat er een gat in het hek en hop!, daar ging ik met een nieuw huisje voor Rozette. Nu had ik twee katten eten te geven: Rozetje die helemaal in haar sas leek en een mauwend kitten dat ik amper zag maar wel altijd hoorde.

Inmiddels zijn we twee maanden verder. Het kitten mauwt niet meer en laat zich bijna altijd zien vanaf anderhalve meter afstand. En Rozette tref ik op verschillende plekken: op de dijk, bij haar nieuwe huis of bij haar oude huis. Het is inmiddels zo dat beide katten binnen een meter afstand van elkaar eten. Tijd voor een gesprekje.

“Geef me maar wat extra stro in m’n huisje,” is het eerste wat Rozette laat weten. Ze laat weten dat ze wel wijs is met haar nieuwe plek: het is rustig, afgesloten en veilig. Op de andere plek moest ze meer op haar qui-vive zijn, was het drukker qua mensen en kwamen er regelmatig honden.

Ik zeg dat het me verbaast dat ze regelmatig bij haar oude plek is en het kitten goed verdraagt. “Die kleine redt zichzelf nu. Ik ben geen babysitter, zoals ik toen ook al zei, ik gedoog hem nu. Ik ben de baas, ik ben de oudste. Maar ik vind de nieuwe plek okee om voor mezelf te hebben.” Nogmaals laat ze weten dat zij de baas is en dat het kitten erbij mag. Ze laat ook weten dat ze het best bijzonder vindt van zichzelf dat ze de kat verdraagt.

Ik vertel haar dat het eten neerzetten niet meer regelmatig gaat. Doordat ik ook onregelmatige diensten in de zorg werk en de plekken verdeeld zijn is het ritme eruit. “Zit toch niet te zeuren, het gaat toch goed zo?” reageert Rozette. “Dat eten van jou is extra, wij redden ons prima.”

Ik ga even naar de kleine poes. “Jij dacht dat ik het niet zou redden maar door het miauwen redde ik het juist wel,” hoor ik. Het klopt dat ik tegen mensen had gezegd dat het kitten het niet zou redden. De dierenbescherming wilde hem ook niet ophalen omdat het dier zich op openbaar terrein begeeft. “Ja, dat miauwen deed wat bij mij,” antwoord ik hem. “Er zijn meer jonge katten hier maar geen enkele zat zo te miauwen als jij.” Slim dier, hij deed een appel op mijn zorgbehoefte.

Ik vraag me af waarom hij zich zo honkvast aan deze plek verbonden heeft. Een antwoord krijg ik er nog niet op, alleen een vasthoudend en optimistisch gevoel.

Ik geef het dier het beeld dat hij laatst op de dijk naar ons toe kwam lopen en waarschuw hem dat hij wel altijd weg moet kunnen als er gevaar dreigt. “Ik ben een jager!” antwoordt hij met jeugdige overmoed. “Ja, hoho, soms wordt er ook op katten gejaagd,” zeg ik hem en ik geef hem het beeld van honden. Net als aan Rozette vertel ik hem dat hij altijd welkom is om aan boord te komen wonen als hij het zat is buiten. “Ik ben bang om mijn onafhankelijkheid kwijt te raken,” zegt de kleine wijsneus.

Beide katten zien er ontzettend goed uit. Ze hebben het goed voor elkaar zo. Laat die dieren maar lopen.

NB: Wat ik zo leuk vind: Uiteraard heb ik geprobeerd via de diercommunicatie de dieren te beïnvloeden maar ze stonden daar beiden niet open voor. Ze zochten hun eigen weggetje, zonder mijn menselijke bemoeienis, naar hun eigen inzicht en wijsheid en pas nu laten ze communicatie toe.

De fietsenmaker vertelde vandaag dat beide katten uit één bakje eten voor zijn deur en dat de kleine kat zich bijna laat aaien.

Tirza moet naar de dierenarts en wil niet praten

M: Dag Tirza, kunnen we nu praten?
T: Ja, ik ben beschikbaar.
M: Waarom wilde jij niet praten voordat we naar de dierenarts zouden gaan? Ik had je willen vragen wat er aan de hand is met je.
T: Dat wilde ik juist niet. Je weet hoe ik ben, ik wil alles zelf oplossen en onafhankelijk zijn. Daarbij past het niet dat je mij vraagt of er iets aan de hand is. Dat moet je zelf maar concluderen.
M: Dat hebben we gemerkt en daarom hebben we de afspraak gemaakt met de dierenarts. En dat heb ik je laten weten, zodat je voorbereid was. Jammer vond ik dat je op het moment dat we weg moesten, je je verstopt had.
T: Die vond ik juist wel leuk. Je had moeite me te vinden.
M: Dat klopt, wie verwacht er nu dat je je in de kattenbak had verstopt? Maar waarom had je je verstopt?
T: Ik was bang, ik voelde me niet goed en ik zag bij jullie de gedachte dat ik al 18 jaar oud ben en dat het nu minder met me gaat en of dat niet het einde van mijn leven zou moeten zijn?
M: Dat is heel naar, maar dat waren niet mijn gedachten. Ik wilde je laten nakijken en we wilden weten wat er aan de hand was en waarom je duidelijk minder goed en blij was.
T: Ik was helaas bang voor iets anders, maar gelukkig hebben jullie doorgezet en heeft de dierenarts mij geholpen, hoewel dat niet echt aangenaam was, het deed pijn. Aan de andere kant concludeerde de dierenarts wel dat het heel goed met me ging. Ik kan volgens haar nog wel een paar jaar mee.
M: Daar ben ik helemaal niet bezorgd over. Natuurlijk kun je nog een hele tijd mee en bij ons blijven. En het is goed te zien dat je jezelf nu weer goed verzorgd en dat je weer veel bent gaan eten. Jammer vind ik echter dat je daarmee ook weer een aantal irritante eigenschappen terug hebt en dat is bijvoorbeeld dat je ons ’s nachts weer wakker maakt omdat je naar buiten wilt en dat is niet de bedoeling dat je ons wakker maakt midden in de nacht.
T: Maar ik heb ook mij behoeftes en dan wil ik naar buiten om regenwater te drinken. Dat kraanwater binnen vind ik eigenlijk niet lekker.
M: Maar als we een beetje gezellig met elkaar willen samen leven, moeten we niet elkaar tijdens de slaap lastigvallen.
T: Dat deed ik niet bewust, ik had dorst en het regende buiten en dan wil ik eruit om te drinken.
M: Toch is het wel fijn als je meer rekening houdt met anderen buiten jezelf.
T: Je weet dat zoiets niet de kracht van een poes is.
M: Ik ben gewoon blij dat het je weer goed gaat en dat je meer eet, jezelf weer goed verzorgt en ook veel minder haren verliest. Een goed teken.
T: Nou goed hoor, tot een volgende keer weer.
231020

Wij zitten niet alleen opgesloten in huizen en hokken, maar ook in ons lijf.

Als ik ’s morgens de houtkachel aansteek, komt de hond er altijd bij en schurkt zich blij en verwachtingsvol tegen me aan. ‘Ja,’ zend ik met een telepathische grijns naar hem uit, ‘jij kunt geen kachel aansteken.’ Ik krijg heel rustig terug: ‘Nee, inderdaad, maar ik kan andere dingen.’ Hij geeft door dat hij altijd blaft als er mensen komen en ik antwoord met een dankbaar complimentje zijn kant op. Nu ik hem toch ‘aan de lijn’ heb, wat helemaal niet vaak zo bewust gebeurt, vertel ik hem dat ik een boek aan het schrijven ben over deze vorm van communiceren met dieren. Ik krijg het beeld terug van een mergbotje: die wil hij wel weer eens hebben, dan heeft hij ook wat te doen als ik lang achter de computer zit. Ik beloof die te gaan kopen en vraag wat hij ervan vindt dat ik dit allemaal schrijf. ‘Het is voor een hoger doel,’ hoor ik. De hond vindt het belangrijk dat er kennis van dieren overgebracht wordt: ‘Mensen zijn vaak zo gevoelsarm, ze moeten leren dieren serieus te nemen. Dieren zijn geen voetvegen.’

 

Ook de papegaai vindt het tijd worden dat mensen naar dieren luisteren: ‘Dieren hebben een scala aan gevoelens. Mensen gaan daar vaak zo bot mee om. Deze vorm van communiceren met ons moet de wereld in. Wij moeten een stem hebben. Vertel de mensen over ons! Wij zitten niet alleen opgesloten in huizen en hokken, maar ook in ons lijf. Wij willen gehoord worden. Luister naar dieren! Mensen hebben niet het alleenrecht van spreken. Je zult op weerstand stuiten, maar dan kom je maar weer met mij babbelen.’

Een van de katten vindt het leuk dat ik met ze communiceer. Volgens haar is er nog veel werk te doen op dit gebied: ‘Dieren moeten bevrijd worden van het stempel dat mensen hen gegeven hebben. Dan kunnen dieren hun aardse taak voor mensen beter vervullen omdat ze meer ingangen hebben. Mensen raken zo verward in elkaar. Dieren zijn puur, laten mensen hun ware bestemming zien, waardoor mensen ook zorgvuldiger met elkaar kunnen leren omgaan. Mensen maken er absoluut een zootje van. Dieren hebben de taak mensen op te richten, te genezen, zuiver te maken. Maar dan moeten dieren wel eerst bevrijd zijn van aardse beslommeringen en ongemakken. Dieren moeten hun plaats krijgen.’

Uit: In de Stilte hoor je alles

“Jij zou ook tegen de muren opvliegen, hoor!”

“Hee Bell, zin in een praatje?”

“Dat is lang geleden. Ik dacht dat we dit niet meer deden.”

“Nee, klopt, maar ik moet weer een blog maken dus ik dacht aan jou.”

Bella is het katje dat bij ons aan boord woont. Vanaf het eerste moment was het helemaal leuk en goed. Wennen? Waaraan? Ruim een week daarvoor had ik getolkt tussen haar en het mens waarbij ze in huis woonde. Op een ruime bovenwoning maar voor Bella toch te klein. We waren het al snel met elkaar eens: Bella moest naar een boerderij of zo. Ergens waar een groot buitenterrein was. De boerderij werd niet gevonden maar wij hadden weer plaats voor een kat dus ze kon bij ons terecht.

Bella deed dus niet aan wennen: ze ging overal meteen op af met een heel open en nieuwsgierige houding. Ik had het plan haar een tijd binnen te houden maar na 1 dag liep ze al buiten, zelfs van de steiger af het land op. En ze kwam ook weer terug, alsof ze hier al jaren woonde.

“Vertel es, Bell, wat doe je allemaal buiten?”

Ze laat meteen zien hoe ze zowel rustig ontspannen als gefocust in het gras kan kijken als ze een geluidje hoort of iets ziet bewegen. Ze laat zien dat alle energie naar een punt in het midden bij haar gaat (omgeving van de buik/darmen) en dan ineens slaat ze toe en grijpt ze dat wat bewogen had.

“Soms neem je een muis of vogel mee naar huis.” “Ja, jullie mogen het zien. Maar het blijft van mij.” Ik moet grinniken want ze laat de hond er inderdaad volop aan ruiken en onderzoeken maar op een gegeven moment is het genoeg en dan begint ze het diertje op te eten.

“Hoe smaakt het?” wil ik weten en ik leg in mijn vraag ook het beeld hoe het nou is om alles op te eten: ogen, oren, staart. Alles.

“Zo diep denk ik niet. Ik eet het snel op. Dat is nog van vroeger: snel eten, dan is het maar binnen. Daarna uitbuiken.”

In beeld laat ik vogeltjes zien. Ik kan niet eens aan mijn vraag beginnen om de vogels met rust te laten als ik voer neergelegd heb want ze laat meteen enthousiast zien dat vogels vangen een uitdaging is.

“Hoe is het voor jou als wij weg zijn en het eten er niet op de vaste tijd is?” Geen paniek, laat ze weten. Ja, dat klopt wel: Bella is niet snel in paniek.

Twee dagen later ga ik verder met het gesprek. “Je stoort eigenlijk wel,” laat Bella weten. Ze is zich aan het focussen op iets buiten, maar ze wil wel even tijd maken. “Nou, wat heb je dan?” hoor ik. “O, ik wachtte tot jij iets liet zien maar je wacht kennelijk op mij. Ik ben wel heel benieuwd hoe je de andere katten in de buurt vindt. Ik weet niet hoeveel het er zijn, minstens vier en die zijn allemaal niet in een huis geboren en getogen.”

“Andere katten is opletten,” laat Bella weten. “Ik heb geen kwaaie zin maar ik ga de confrontatie ook niet aan. Ik blaas liever de aftocht. Ik heb geen zin in vechten.”

“Ik kan me niet herinneren dat ik jou ooit heb zien vechten of iets wat daar op lijkt. Ja, je hebt een keertje je pootje opgetild toen een hond iets te dichtbij kwam.”

Bella laat me voelen hoe haar basishouding is: uitermate vredelievend en harmonieus. “Dat merken mensen op, daarom vindt iedereen je ook zo leuk,” vertel ik haar.

Voor fietsen op de dijk schiet ze doorgaans weg en ik informeer daar naar. Ook hierin heeft ze geen zin in de confrontatie: beter zelf eerst weg zijn dan iets later in het moment in paniek raken. Slim dier.

We kijken nog even naar het verschil tussen zomer en winter. ’s Winters is ze veel meer binnen en ook daar geniet ze van. Even komt het beeld van de bovenwoning weer naar voren en ik hoor Bella zeggen: “Jij zou ook tegen de muren opvliegen, hoor!”