Dieren kunnen door hun aard heel andere belevingen hebben dan mensen. Dat geeft vaak verrassende inzichten en echt, met dieren kun je lachen!

Het gaat om het leven

Op 2 april schreef ik een blog over de muizen in het gebouw waar ik werk. Ik waarschuwde ze voor de vallen die gezet zouden gaan worden.

Inmiddels zijn we bijna vijf maanden verder en de muizen zorgen voor heel wat consternatie. Gillende collega’s, bovenop de stoel springend. Het klassieke beeld van mensen die onverwacht een muis ontmoeten.

Na een wat rustiger periode rennen ze nu weer vrolijk rond. Vooral in de late avond en nacht worden ze gesignaleerd maar ook eerder op de avond laten ze zich tegenwoordig zien.

Helaas heeft mijn ´goede gesprek´ met ze er niet toe geleid dat ze zijn verdwenen.

Terwijl er met man en macht aan gewerkt wordt om de muizen weg te krijgen, ga ik weer een gesprekje met ze aan.

Ze hebben er niet zoveel zin in. “Jij komt met nare boodschappen,” lijken ze zich te herinneren.

Een beetje schoorvoetend willen ze toch wel contact. “Jij had ons eruit willen praten,” hoor ik. “Ja, inderdaad, dat had ik een mooie stunt gevonden,” bevestig ik.

“We nemen het risico om te blijven. De kans om te overleven is groter dan om te sterven.”

Ik waardeer het optimisme van de diertjes.

Terwijl ik ze laat zien dat er een zero tolerance beleid gaat komen, komt bij de muizen de vraag op: “Waarom hebben jullie je dit gebouw toegeëigend?”

Dat is weer een interessante vraag. En het is ook niet uit te leggen, vind ik. Er was grond. Toen werd er gebouwd. En vervolgens vindt iedereen dat zich binnen die muren geen muizen, vliegen, muggen en zilvervisjes mogen bevinden. Op grond van wat vinden we dat? Ik kan het de muizen niet uitleggen.

“We komen niet om alles te veroveren,” aldus de muizen.

“Mensen vinden gewoon dat jullie weg moeten. Ze schrikken van jullie en vinden jullie vies.”

“Die vijandigheid voelen we.”

“Eh … en jullie laten poep achter.”

“Zo zitten we in elkaar. Dat floept eruit.”

Ik ben een slechte pleitbezorger voor mijn eigen soort. Ik begrijp de muizen te goed en ik vind het vreselijk leuke diertjes. Iedere keer als ik muizen spreek moet ik lachen omdat ik hun vrolijkheid en luchtigheid zo waardeer.

“Mensen moeten niet zo ingewikkeld doen,” vinden de muizen. “Je leeft gewoon waar je bent.”

“Okee, laat ik het jullie anders zeggen: deze omgeving wordt gevaarlijk terrein voor jullie. De gaten gaan nu echt dichtgemaakt worden (men dacht dat alles al dicht was) en er worden drie keer zoveel vallen neergezet.”

“Ach… je weet toch hoe het gaat? Het gaat om het leven. En is het klaar dan is het klaar.”

Het is een nuchtere constatering, geen onverschilligheid. Het gaat de muizen om de beleving. Ik wou dat wij ook zo in het leven stonden.

 

NB Komisch detail: Degene die de gaten dicht zou maken was ziek. Mijn collega’s besloten zelf actie te gaan ondernemen en hadden het over de aanschaf van het klassieke muizenvalletje. “Moet Piek werken?” vroeg men zich af. “Nee? Nou, neerzetten dan. En zorgen dat ze het niet ziet want ze is in staat om de muizen te gaan reanimeren.”

Er is een muizenverantwoordelijke aangesteld en die schrok toen ze mij binnen zag komen. Op het moment dat ik overdracht had met collega’s is zij snel alle valletjes nagegaan om te kijken of er geen muis in zat.

De grap is dat ik me niet heb uitgesproken over het al of niet zetten van vallen. 

Houtduif meldt zich

Ik moet een blog plaatsen en dus wil ik een gesprek voeren maar heb geen idee wat ik zal doen. Ik ga zitten en wacht wat er binnenkomt. Er meldt zich een houtduif en ik denk wat moet ik daarmee, ik zie hem niet en ik vind het eigenlijk wat onnozele dieren. Dat is natuurlijk tegen de zere poot van de duif. Dus hier het gesprek.
M: Waarom kom jij bij mij binnen?
D: Simpel omdat je je open stelde en ik dacht, laten we eens kijken wie dat nu is.
M: Dus nieuwsgierigheid van jouw kant?
D: Dat kun je wel zeggen, maar ik merk ook dat je een vooroordeel over ons hebt. Waarom?
Tja, en daar val ik dus door de mand. Want we lezen elkaars gedachten en ik gaf net aan het wat onnozele dieren te vinden en dat moet ik nu verantwoorden. Succes Eddy Mulder.
M: Ik probeer als mens zo oordeel loos als mogelijk te zijn, maar dat is niet altijd eenvoudig. En op het punt van de houtduif valt me altijd op dat als jullie op straat zitten om de gevallen en kapot gereden beukennootjes en eikeltjes te eten, jullie zo laat pas wegvliegen. Ik moet altijd remmen om te voorkomen dat ik een houtduif raak. Dat vind ik onnozel gedrag. Sorry dat ik dat zo recht voor zijn raap zeg. Het spijt me. En doordat jullie steeds zo laat opvliegen worden jullie ook gemakkelijk door de vos gepakt.
D: Daar hoef je geen spijt van te hebben. Dat is jouw waarneming en wij zijn inderdaad wat slow motion in dit soort dingen. Ik zal proberen dat uit te leggen. Wij horen het mogelijke gevaar aankomen en kijken dan op, maar onze ogen zijn niet zo scherp op grote en bewegende voorwerpen. Dus zijn we aan het scherpstellen om te zien of dat reden is om weg te vliegen. Maar dan zijn we soms wat laat en doordat we best wel zwaar zijn, komen we niet zo gemakkelijk van de grond. En ja, dan gaat het soms wel eens mis.
M: Maar dan zouden jullie als groepsziel dat toch zo langzamerhand wel geleerd moeten hebben door al die aangereden duiven en nog steeds zijn jullie wat traag in je reactie.
D: Misschien is het ook wel een karakter eigenschap, we leven open en tevreden en zien niet zo snel het gevaar voor ons leven, misschien een beetje te goed van vertrouwen?
M: Daar lijkt het wel op. Wat onderscheid jullie van de andere duivensoorten als de postduif of de tortelduif?
D: Wij komen het meest voor en we zijn de grootste duivensoort. Maar er zijn wel veel soorten duiven die zeker niet allemaal vergelijkbaar zijn. Dus om dat allemaal te weten moet je niet bij mij zijn.
M: Heb jij nog iets toe te voegen aan ons gesprek?
D: Ja, we zijn de meest voorkomende duivensoort en we zijn wat onnozel volgens jou en er mag op ons gejaagd worden, hoe kunnen we dan met zoveel duiven zijn?
M: Dat is best wel een goede vraag. Want ook met het broeden zijn jullie niet zo handig. Jullie maken een slordig nest en regelmatig vallen de eieren gewoon door de gaten in het nest, dus ook dat onderdeel is niet jullie sterkte eigenschap.
D: Daar staat tegenover dat we best wel veel jongen in een jaar kunnen produceren. We kunnen tot wel drie keer per jaar jongen groot brengen. Dus zo doen we dat toch weer slim.
M: Misschien moet ik van het woord onnozel een beetje onhandig maken. Voelt dat beter?
D: Jazeker, dat is een heel andere benadering, daar spreekt geen oordeel uit maar een liefdevolle benadering.
M: Dat heb ik hierbij mijn mening aangepast.
D: Ik ben tevreden en nog een fijne dag.

250827

 

Happy ducks

Laatst ben ik op bezoek geweest bij loopeendjes. Nou ja, eigenlijk was ik op bezoek bij een vriendin. Maar de eendjes trokken steeds zo mijn aandacht dat we een lunch buitenshuis nodig hadden om ook even tijd te hebben voor een goed gesprek van mens tot mens.

Een week later ga ik in gesprek met de inmiddels acht weken oude loopeendjes.

Het is even zoeken hoe we het gesprek gaan doen: met twee eenden tegelijk of een voor een. Een van de twee komt naar voren en zegt dat zij het woord wel zal doen. De ander zal bijspringen indien nodig.

Ik kan het niet laten maar het eerste beeld dat ik doorgeef is dat een loopeenden-lichaam mij wat vreemd overkomt. Vooral de beperking van het geen armen hebben laat ik zien. En dat gewaggel.

De eend laat zien dat ze veel kijken. En ik zie dat ze door de stand van de ogen ook een breed zicht hebben.

Ik vraag de eend of ik even mee mag in zijn lijf want het lijkt mij nog steeds vreemd om eend te zijn.

Ze maakt wat plaats, ik maak me klein, ik zeg haar nog dat ik niks doe en niet gevaarlijk ben, maar dat ik alleen maar even wil ervaren hoe het is om loopeend te zijn.

Het brede zicht valt meteen op en ook de ongelooflijke snelheid en buigzaamheid van de hals. Zien en reageren lijken tegelijkertijd te gaan, zonder tussenkomst van denken.

Als ik zo in die eend zit, zie ik wat zij ziet: dat mensen enorme uitsteeksels aan hun lichaam hebben. De eend laat zien dat haar dat lastig lijkt: die dingen gaan alle kanten op. En ze hebben ook een ruim bereik.

Bovendien pakken die lange armen continu spullen op. De hele dag door worden dingen versleept. Continu zijn mensen bezig met dingen.

De eend verzucht haast een beetje dat zij dat gelukkig allemaal niet nodig hebben. Als zij iets willen dan gaan ze er gewoon heen en steken hun snavel erin.

Ze hebben geen armen nodig want ze hebben genoeg aan hun snavel, vindt de eend. De snavel is om te eten, te drinken, te wroeten, te proeven, te ervaren.

Ik laat de eend wijsgerig zien dat wij handen en ogen hebben. We zien, we voelen en dan gebruiken we.

“Ik heb genoeg aan mijn snavel,” merkt de eend op. “Ik verheug me wel op grote vleugels.” Ze laat zien dat dat machtig voelt: het uitslaan van de vleugels, zich groot maken. Dat is een eend in volle sterkte.

Ik weet dat de eenden vaak met hun snavel in de vacht van een van de honden zitten. “Ja, dat is interessant terrein,” merkt de eend op. Ik heb het idee dat ze ook wel eens een teek weg eten. Volgens internet, wat ik later lees, is dat mogelijk.

Nu ik toch nog in de eend zit, gaan we nog es kijken naar mensen. Eerst vielen de armen dus op maar nu laat de eend zien dat dat onderstel, de benen, ook een apart fenomeen is. “Het zijn lange bonenstaken. En er zit best afstand tussen die benen/voeten dus je moet een beetje opletten dat je daar niet net tussen komt.” De eend laat zien dat de mensen een ver bereik hebben met die uitslaande vleugels (ze bedoelt de benen en armen).

Ze laat ook zien dat als de mens zich uitstrekt, hun handen ver van hun hart zijn.

“Hoe communiceer jij naar de mensen?” vraag ik haar.

“Vanuit mijn hart natuurlijk, naar het hart van de mensen. Het hoofd is niet interessant. Daar zit veel vervuiling.”

Ik snijd even het onderwerp aan dat ze uitgebroed zijn in een machine. Mijn vriendin had daar aanvankelijk wat moeite mee maar heeft erg haar best gedaan om ze toch met volle aandacht en liefde uit te laten broeden. “Het is oké,” reageert de eend. “Het leven is goed.”

We gaan even naar de drie kippen die er ook rondlopen. De eenden zijn eigenlijk niet geïnteresseerd. Het is een heel ander soort. Ze hebben liever elkaar. Dat kennen ze, ze zijn een soort eenheid, het contact gaat makkelijk.

Ik laat ze zien dat ze best op een gevarieerde plek gekomen zijn: ze zijn in een atelier grootgebracht, nu hebben ze de tuin ook, op een gegeven moment gaan ze overnachten in het hok waar ook de kippen zijn.

De eenden vinden het een mooie combi. Hun nieuwsgierigheid is groot en op deze manier wordt die volop bevredigd. Weer komen het kijken en het gehoor naar voren.

Ik kan het niet laten om het even persoonlijk te maken. Toen ik in het gras zat met een glas water, waren de eendjes er snel bij om hun koppies in mijn glas te steken.

“Wij kunnen altijd water gebruiken. Een droge snavel is niet goed.”

Nu ik even het lichaam van de eendjes heb mogen ervaren, merk ik dat het eend-zijn een heerlijke vanzelfsprekendheid is. Het is gewoon lekker om eend te zijn.

Weer komen de vleugels naar voren: het rechtop staan en wapperen, waarbij de aanhechting aan het lijf hen een stoer/machtig gevoel geeft.

Ik moet de eendjes eerlijk zeggen: “Ik mis de armen niet, zoals ik eerst dacht.”

En ik vraag ze of ze het goed vinden als ik dit verhaal voor een blog gebruik. Kennelijk denk ik ook al een titel want ze haken er op in: “Schrijf maar: happy ducks.”

 

De mol

Huisdieren zijn heel leuk om mee te leven. Maar net als bij mensen is het soms geven en nemen.

Om 3.30 uur is er grote consternatie in het schip: een krijsend dier, twee rondrennende katten, een hond die luid blaffend mee doet en ik die wil slapen na een late dienst.

De katten hebben hun eigen strategie en houden zich stil tot ze weer toeslaan en er opnieuw gekrijs te horen is. De hond pakt het anders aan: die haalt een hele kast overhoop. Het is een open kast (met gordijn ervoor) waar ik van alles ingepropt heb en waar nu dozen woest verscheurd worden door de hond. Ik wil slapen! en stop m’n vingers in m’n oren.

Om 5.30 stap ik toch maar uit bed en neem de schade op. Als ik iets verschuif hoor ik weer gekrijs. Er is nog leven! Dan moet ik maar es zien of ik het muisje weet te redden.

Het muisje blijkt een mol te zijn. En het leeft en ziet er nog goed uit. Het dier is ook razendsnel want het schiet ineens 15 meter door de kamer en belandt in een hoek. Hoe het dat doet? Het lijkt of het dier razendsnel op z’n buik rond schuift.

Een plastic bakje, een charmant gilletje van mij en een boek als deksel en daar loop ik in m’n ondergoed het schip af, naar de wal waar ik de mol gezond en wel in het gras zet.

Terug in het schip zoeken de drie dieren nog verward snuffelend in de hoek waarvan ze meenden dat de mol heen geschoten was.

Een week later benader ik de mol, nadat ik een andere mol, dood, heb afgevoerd uit het schip.

Als ik contact maak en in beeld al heb laten zien waar ik het over wil hebben, hoor ik dat het dier wel last heeft ondervonden van het gebeuren. Ik kan het niet precies achterhalen maar ik vermoed dat er in z’n buik iets onprettigs zit.

“Wat deed je dan ook buiten?” vraag ik hem. “Een luchtje scheppen,” is het antwoord. “Nachtlucht inademen. Maar toen werd ik ineens opgetild. Dat was niet de bedoeling.”

Het dier geeft een klemmende greep om z’n buik door. Daarna bevond hij zich in materie wat geen aarde was. Hij kon niet graven. Wat hij ook probeerde, hij kwam er niet doorheen. Het was frustrerend. Bovendien was er gigantische herrie, geeft hij door.

“Dat was de hond,” leg ik hem uit. “En waarom maakte jij dan zo’n herrie?”

De mol geeft door dat dat piepen niet normaal is voor hem. Dat was een uiting van emotie. Dat vind ik een beetje een algemene uitleg en ik vraag of hij het beter kan uitleggen.

“Er is een tijd van stilzijn en een tijd van van je laten horen,” hoor ik.

Ik glimlach om de wijsneus en vraag hem wat de herrie toegevoegd heeft.

“Het was protest. Paniek. Gevoelens die eruit moesten. Ik zette alles in om te ontsnappen uit de situatie. Dan kun je niet stil zijn.”

We gaan naar onder de grond en er valt een rust over het dier. “Dit is meer mijn plek,” legt hij uit. Hij geeft me de geur van aarde door en er valt een intens tevreden gevoel over ons.

Vanuit mijn menszijn lijkt het me een benauwde toestand, zo in de aarde. Maar als ik met de mol meevoel, dan is het een home sweet home gevoel.

Kaila en Bodan – samen op vakantie

Wij zijn een weekje op de Waddeneilanden geweest en hebben genoten van onze vakantie aan het strand. Meestal zijn we met z’n drieën, nu waren we met onze zoon erbij en hun hond Bodan, een kleine Golden Doodle. Hoe hebben onze dieren dit ervaren?

M: Hoi Kaila en Bodan, ik zou jullie willen vragen hoe dat bevallen is deze vakantie en zo een hele week samen te zijn?
K: Mag ik eerst reageren? Per slot was het mijn huis en zijn het mijn mensen die de gastgevers waren.
M: Ga je gang, maar je zet de toon wel meteen.
K: Dat is duidelijk. Ik vind Bodan voor een tijdje best wel gezellig, maar ze is natuurlijk nog een jonge hond en wil soms wel een beetje te veel spelen, terwijl ik rust wil hebben. Dat kan botsen. En om nu te zeggen dat ze zo gezellig is, weet ik niet. Ze neemt graag mijn plaats op de bank tussen jullie in en dan trek in me terug. En ze gedraagt zich achterlijk als er iemand de deur uit gaat. Dat is een beetje raar, en nu klinkt het alsof ik heel negatief ben, maar dat is niet zo. Ik moest er natuurlijk aan wennen dat ik niet de enige hond was en ik was even bang dat ze zou blijven. Maar gelukkig maakte je me duidelijk dat ze weer zou vertrekken. Ik vind het wel gezellig als ze af en toe logeert en we kunnen best prima samen wandelen, hoewel zij zich geheel anders gedraagt dan ik gewend ben.
M: En Bodan, hoe heb jij het ervaren?
B: Ik moet nog wel wennen aan deze manier van communiceren. Ik ben gewend dat via lichaamstaal te doen, maar jij komt echt in mijn hoofd. Dat is wennen en ik kom ook in jouw hoofd.
Kaila is wel een beetje streng, maar ik heb wel genoten. Belangrijk voor mij was dat mijn mens mee was, want zonder hem had ik wel getwijfeld. Maar spelen op het strand en rennen door de golven vond ik geweldig. En ook gewoon bij jullie zijn was fijn, Kaila was niet altijd even vriendelijk, want ze zag me in het begin als een indringer, die ik niet ben.
K: Ja, dat snap ik, ik geniet ook altijd erg aan het strand en zo door het water te stampen en wat ik ook heel geweldig vond is dat de kleine kindjes met hun ouders er ook waren (Dochter met man en twee meisjes van 4 en 7 jaar hadden een eigen plekje iets verder op op het eiland). Waar ik ook erg van genoten heb was dat zoon er de hele tijd was, ik zie hem niet zo veel meer, maar hij blijft wel een belangrijk mens voor mij en onderdeel van de familie.
M: Denk je dat dit voor herhaling vatbaar is?
K: Jazeker, Bodan leert zich best wel goed aan te passen en dat ze af en toe gek doet kan ik wel mee leven. Ze kan een gezellig maatje zijn.
B: Voor mij zelfs heel graag. Ik heb genoten en dit soort activiteiten vind ik geweldig.
M: Dank jullie voor jullie gesprekken. Wil iemand nog iets kwijt?
(En het blijft stil om me heen, dan komt er nog een nabrander van Kaila)
K: Ik hou wel van haar, als een klein zusje die heel lief en soms heel irritant kan zijn.

250618

Vrije wil

Heb ik een lievelingsverhaal in mijn boek In de Stilte hoor je alles? Ik blader es door het boek en moet grijnzen als ik bij hoofdstuk 7 ben: Vrije wil.

Ja, dit is wel een van mijn lievelingshoofdstukken, denk ik. Het begint zo:

“Ik verzucht wel eens: ’Rare jongens, die mensen… ‘ Of ik even kan regelen dat de hond ophoudt met blaffen of dat ik de kat kan laten ophouden met het krabben aan het kleed. Nee, natuurlijk kan ik dat niet. Ik dresseer geen dieren naar ieders believen. Het zou een mooie boel zijn als ik met dieren zou gaan praten om te zeggen wat ze wel en niet moeten doen. Ik kan wel met dieren praten over bepaalde ergernissen van mensen.”

Verderop in het hoofdstuk leg ik uit:

“Goede communicatie met dieren is gebaseerd op respect, verdraagzaamheid én vrije wil. Daarom kan het heel goed dat mens en dier en soms niet uit komen met elkaar. Ik moest een keer een kat vragen waarom ze altijd aan de slaapkamerdeur krabde. De kat wilde graag in de kast op de slaapkamer slapen, zei ze. ‘Dat dacht ik al. Maar dat wil ik niet. Ik vind die haren in mijn kast vies,’ reageerde de vrouw. Beiden waren niet bereid een compromis te sluiten. We moesten dit onderwerp dus afsluiten in de wetenschap dat de kat zou blijven krabben aan de deur en dat de vrouw de deur gesloten zou houden.”

Ook uit dit hoofdstuk:

“Toen wij een jonge gierzwaluw vonden die we wilden voeren, deed hij zijn bekje niet open. We moesten hem dwangvoeren wilden we hem in leven houden. Ik dacht: ‘Het moet toch mogelijk zijn dat ik zijn bekkie open kan praten…’ Dus ik legde het jonge diertje de voordelen uit van het zelf openen van zijn snavel. Maar niks, hoor. Het zat me aardig dwars dat het mij, als tolk, niet lukte om dit voor elkaar te krijgen. Tot ik me ineens realiseerde dat dieren ook een vrije wil hebben. Deze zwaluw vond het nog veel te onveilig, vertelde hij later en dat was de reden dat hij zijn snavel dicht hield. Pas na drie dagen opende hij zelf zijn snavel. Je kunt iemand wel stimuleren, maar de motivatie moet van binnenuit komen, ook bij een dier.”

Egel in winterslaap

M: Dag egel, mag ik je storen?
E: Dat doe je al en ik sta er nu niet voor open.
M: Waarom niet?
E: Ik weet niet of je het weet, maar wij slapen nu, we doen nog onze winterslaap, want het is te koud om buiten te lopen.
M: Heb ik je gestoord in je slaap of kun je ook tijdens je slaap met me communiceren?
E: Eigenlijk heb je me gestoord, maar je hebt me inmiddels zo wakker gemaakt dat ik toch met je kan praten.
M: Sorry, was niet de bedoeling, ik dacht dat je al weer uit je winterslaap was gekomen.
E: Nou dat is toevallig niet zo, vind jij het dan niet koud buiten?
M: Ja zeker, ik vind het behoorlijk koud en zeker die koude oosten wind maakt het buiten niet echt aangenaam.
E: En dan denk je dat wij daar gezellig in rondlopen? Zo gek zijn we niet.
M: Daar heb ik niet bij stil gestaan toen ik dacht met welk dier ik eigenlijk zou willen praten. Ik dacht dat het leuk zou zijn en ik heb je al lang niet gezien en gesproken.
E: Dat klopt, maar dat heeft ook zijn reden, omdat ik in winterslaap ben. Maar goed, ik heb genoeg geklaagd en je duidelijk gemaakt dat je me lastig valt. Waar kan ik je mee helpen?
M: Ik vroeg me af hoe jij dat doet in je winterslaap en nogmaals sorry, ik had gedacht dat ik ook met je zou kunnen communiceren terwijl je in slaap zou zijn.
E: Nou wij gaan in winterslaap zodra het te koud wordt om nog op een goede manier voedsel bij elkaar te scharrelen. We eten veel verschillende soorten voedsel, maar een belangrijk deel is dierlijk. Veel kleine insecten, slakken, rupsen en ook wormen, die we dan uitgraven met onze neus en poten. In de winter is er veel minder voedsel voor ons, maar daarvoor kunnen we in de herfst ons nog te goed doen aan fruit dat uit de bomen valt. Zodoende kunnen we ons best goed vol eten voor we in winterslaap gaan. Dan zijn we zuinig met onze energie en kunnen we het best lang volhouden tot het weer warmer wordt en we gemakkelijker aan voedsel kunnen komen.
M: En nu heb ik je wakker gemaakt.
E: Ja, terwijl ik nog heerlijk in mijn stadstuin onder een hoop bladeren lig, ben ik nu wakker en ga ik straks als het begint te schemeren nog even buiten kijken. Wie weet vind ik nog iets eetbaars. Maar daarna ga ik toch weer een tijdje slapen tot het echt wat lekkerder wordt daarbuiten.
M: Is jouw opgerolde staat en een laagje bladeren voldoende om de koude winter door te komen?
E: Als de plek voldoende beschut is, beslist windvrij, droog en met een lekkere hoop bladeren, kan ik er heel goed tegen.
M: Jij zegt dat je helemaal wakker geworden bent door mij, maar kun je niet alleen met je bewustzijn aan communiceren? Daar hoeft je fysieke lijf toch niet voor wakker te worden?
E: Dat is niet helemaal zo. Als ik echt in winterslaap ben, is ook mijn bewustzijn op een heel laag pitje, dat staat zeker niet aan op dat moment. En als je dan wilt praten, dan moet dat bewustzijn wakkerder worden en daarvoor moet mijn lijf ook een beetje meer wakker worden. Gelukkig niet helemaal wakker. Dus als ik zou willen kan ik ook vrij snel weer inslapen. Maar voor vandaag ben ik zo wakker dat ik ook mijn stijve ledematen even een wandelingetje gun. Niet te veel en niet te ver en ik wil het niet erg koud krijgen, dus ook niet te lang. En zoals ik al zei, misschien vind ik nog wel een lekker hapje.
M: Nou dank je dat je met me wilde praten, ondanks dat ik je wakker gemaakt heb. Ik hoop je in het voorjaar weer eens te zien en horen.
E: Nou wie weet.
250211

 

Zorgzame dumping

Pedro woont op de plek waar Rozette drie jaar geleden heen getrokken was. Op een dag, een kleine anderhalf jaar geleden, was hij er ineens. Inmiddels is Rozette al ruim twee maanden uit zicht verdwenen en tref ik dagelijks alleen Pedro aan. Tijd voor een gesprekje.

Als ik contact maak schrikt hij naar achteren. Stom, ik had voorzichtig moeten starten. Hij maakt al snel duidelijk dat zijn buik vol is (ik had hem net zijn dagelijkse brokjes gebracht) en hij wil wel contact op deze manier.

Ik laat hem zien dat hij er ineens was en dat beaamt hij. Zo voelt het voor hem ook. We vermoeden allebei dat hij ergens bij mensen is geboren en op deze plek neergezet is, misschien wel vanwege Rozette en het feit dat zij dagelijks eten kreeg. Een zorgzame dumping van het kitten kennelijk.

Het opvallende aan Pedro als kitten was dat hij enorm miauwde. Een echte ‘zwerfkat’ zou dat niet doen, die zou zich niet laten opvallen bij mensen. Pedro heeft zich een beetje opgedrongen aan Rozette en uiteindelijk hebben ze daar een modus in gevonden.

Maar nu is Rozette dus al een tijd weg en Pedro is alleen. Ik ben benieuwd of hij iets mist en of hij in een huis zou willen wonen.

Pedro laat zien dat hij zich uitstekend vermaakt in deze hoek, met struiken en diverse schuilplekjes. Hij mist niets. Zelfs Rozette niet, die hij laat zien als een soort grote tante van wie hij veel geleerd heeft en aan wie hij veel gehad heeft.

Ineens hoor ik: “Zit me niet wat op te dringen!” Kennelijk geef ik hem beelden van in een huis wonen, bij mensen en eventueel andere dieren. Pedro wappert het weg en laat zich zien als een gezonde, stevige, vrolijke en zelfstandige kater.

Goed, dat onderwerp is dus afgesloten.

“Hoe zit dat met jou, Pedro?” vraag ik. “Als ik eraan kom dan kom jij al uit de bosjes voordat je me gehoord hebt. Hoe heb je dat toch? Ik kom niet op vaste tijden, dus dat kan het niet zijn.”

Hij laat zien dat hij een jonge, wakkere kat is die goed op zijn omgeving let. Hij laat ook zien dat hij soms wat minder oplet, dat is wanneer hij geconcentreerd aan het jagen is. Op die momenten kan hij zijn omgeving wel eens wat uit het oog verliezen. Maar verder laat hij zien dat hij zijn antennes wijd open heeft en afgestemd is op zijn omgeving.

Ik ga meteen even naar de twee katers die bij mij aan boord leven en ook vaak zitten te wachten als ik eraan kom. Zij laten ook een soort veld om zich heen zien waar ze op zijn afgestemd. Ik realiseer me weer dat dieren beschikken over een veel ruimere wereld. Zij kunnen bij informatie komen waar wij vaak blind en doof voor zijn.

Ik vraag Pedro nog even of ik water moet neerzetten bij hem. Daar vroeg Rozette destijds om. “Welnee, joh, ik loop wel naar het water!” wuift hij het voorstel weg.

De leeuw

Mijn vorige blog ging over een gesprek met een baviaan uit Afrika. Dit keer spreek ik een leeuw. Ik krijg twee foto’s van het dier: eentje waarop hij alleen staat en eentje met zeven auto’s om zich heen.

Als ik het gesprek begin, noem ik mijn naam en de naam van degene die de foto gemaakt heeft. “Ik zie veel mensen. Ik ken geen namen,” reageert hij. In mijn beeld loopt hij op zijn dooie gemakje van me vandaan. Ik haast me een beetje om naast hem te lopen en ondertussen zeg ik hem dat ik wel wat vragen aan hem heb. “Maar ik heb ook vooroordelen,” merk ik eerlijkheidshalve op. Want wat ben je nou voor leeuw als je zo lui tussen auto’s ligt?

Het dier laat een grote onverschilligheid of nonchalance zien. Ik vraag me af of de leeuwen eten krijgen van de mensen. Ik vermoed van niet maar ik ben benieuwd wat hen beweegt om bij de auto’s te blijven.

“We horen de auto’s aankomen,” haakt de leeuw in op mijn gedachten. Daar kan ik me wat bij voorstellen. Vervolgens laat hij zien dat hij wel eens ruikt aan de auto’s. Ik vraag of hij eten krijgt van mensen. “Voor mijn eten wordt gezorgd,” is het antwoord. Ik kan er niet achter komen of hij bedoelt dat hij het van mensen krijgt of dat er gejaagd wordt en hij een mooi stuk vlees mee eet.

Kennelijk zit ik nog in mijn hoofd met de auto’s vol mensen want de leeuw zegt: “Ik ben het gewend. Ze komen en gaan. Als ik m’n buik vol heb kan ik veel verdragen van ze.”

Ik moet eigenlijk naar het toilet maar ik wil het gesprek niet onderbreken. De leeuw verklaart me voor gek: als je moet, dan moet je. Er is al eens eerder een dier geweest die me liet merken dat het niet verstandig is om toiletgangen uit te stellen. Ze hebben natuurlijk helemaal gelijk! Dit is weer zo’n typisch mensending.

We vervolgen het gesprek en het luie, onverschillige, nonchalante van de leeuw valt me weer enorm op.

Ik haak even in op de vacht, zoals ik die op de foto zie. Ik had meer harigheid verwacht. “Je hebt vooroordelen over hoe we zijn.” Nou, dat klopt wel.

Ik vraag hem wat belangrijk is voor hem. “Dat er eten is, zon en slapen.” Meer lijkt voor deze leeuw niet nodig. Ik merk absoluut geen actie bij hem.

Kennelijk blijf ik met het (voor mij) vreemde beeld van die auto’s vol mensen zitten. “Nogmaals,” zegt de leeuw, “ik kijk zelf of ik er heen wil of niet.”

Ik krijg de indruk dat dit dier een rustig bestaan heeft en ik heb niet het idee dat hij moet vechten voor zijn leven. Het voelt een beetje als iemand die met pensioen is. Als ik op internet wat meer informatie over leeuwen zoek en foto’s bekijk, dan merk ik op: “Nou, vermoedelijk ben je nog helemaal niet aan pensioen toe en ben je nog best een jonge leeuw.” “Jij maakt ervan dat ik oud ben, ik niet,” merkt hij op.

De jonge baviaan

Deze foto krijg ik doorgestuurd van iemand die in Afrika op reis was. Er ontstaat een vreemdsoortig gesprek.

Allereerst krijg ik te horen dat ik van ver kom en dat ik laat kom. Ik begrijp niet helemaal goed wat hij bedoelt, maar dan blijkt dat hij refereert aan het moment van opname van de foto. Hij begrijpt niet helemaal wie ik ben want ik stond niet eens achter de camera. Wat doe ik dan hier bij hem?

Ik moet even verwerken wat er in dit korte contactmoment gebeurt: ik zoek contact met dit dier via de foto, kennelijk bevinden we ons op het moment dat de foto is gemaakt en kennelijk heb ik hem laten zien dat ik hier in Nederland op mijn kantoor ben. Er is een beetje wederzijdse verwarring vanwege het zomaar bij elkaar zijn op deze manier van communiceren.

Het gesprek met de jonge Baviaan gaat niet vanzelf. Ik moet aanknopingspunten zoeken om over te praten. Het dier is niet zo happig en niet zo geïnteresseerd.

“Wil je wat van mij weten?” vraag ik. “Mmm, okee”, is de tamme reactie. Ik laat hem zien waar ik ben. In mijn beeld zit hij bij mij in de ruimte en hij verkent de tafel door erin te bijten. Dan ziet hij een van de honden. Hij geeft mij de indruk dat hij alles in zijn bek stopt om te kijken of iets eetbaar is. Ik leid hem van de kleinste hond af en dan ziet hij de twee grotere honden. “Die zijn te groot,” is zijn conclusie. Hij merkt op dat er veel harde voorwerpen in de ruimte zijn en het is allemaal niet eetbaar. Waarom zit ik daar dan? Hij vindt het een beetje sneu voor mij.

Nou, maar weer terug naar zijn omgeving. Ik merk op dat ik een bepaalde verveeldheid bij hem voel. Zo’n niks-gevoel. Hij merkt op: “Moet het altijd leuk zijn dan?” Ik probeer het gevoel te benoemen wat hij doorgeeft, maar ik kom er niet goed uit. Vervelen is te actief. Onverschillig ook. Ik merk op: “Ik had niet zo’n gevoel bij je verwacht, zo’n niks-gevoel.” “Weer wat geleerd, jij,” kaatst hij terug.

Kennelijk stel ik niet de juiste vragen aan hem om wat informatie van hem te krijgen of een gesprek op gang te brengen.

“Waar slaap je doorgaans?” vraag ik hem. Hij laat zien dat hij droomt van een steppe. “Heb je genoeg voedsel?” “Je moet graaien, snel zijn, vooral als het om vlees gaat. Planten eten gaat relaxed.” Ik ga even op internet kijken wat bavianen zoal eten en dat vertel ik hem. “Geloof je me niet?” vraagt hij. “Ik geloof mezelf niet,” antwoord ik. Ik vertel hem ook dat ik weet dat ze in groepen leven. “Ja? En?”

Wat een dier. Nog maar es een onderwerp verzinnen. “Hoe voelt je lijf?” “Wat stel jij toch rare vragen. Je probeert mijn gevoel te analyseren, maar je kunt er ook gewoon in mee gaan.” Het is inderdaad zo dat ik nog steeds zoekend ben hoe ik zijn bui kan omschrijven. Zelfs een paar dagen later ben ik er nog niet achter. Hij laat zien dat het een rustperiode is voor er actie komt. “Ik koester deze momenten,” laat hij weten. Ik vertel dat als ik zo’n bui zou hebben, ik het gevoel heb dat ik niet echt leef. “Onzin! Je ademt toch? Vanuit dit ontstaat vanzelf iets.” “Je lijkt wel wijs voor je leeftijd,” zeg ik. “Ik ben gewoon baviaan,” is zijn antwoord.

“Hee, lieve schat, mag ik je bedanken voor dit gesprek?” “Hoezo lieve schat?!” is zijn reactie.

Ik ben er nog steeds niet achter hoe ik zijn gemoedstoestand kan omschrijven. Hij lijkt niks de moeite waard te vinden om er iets mee te doen. “Ga maar weer naar je harde spullen,” roept hij me nog toe voor we afsluiten.

Een paar dagen later denk ik dat ik zijn bui het best kan plaatsen in de tijd toen ik puber was. Misschien is dit dier ook een puber. Zouden er overeenkomsten zijn?

Foto: Alma Verbunt