Tag Archief van: gierzwaluw

Vrije wil

Heb ik een lievelingsverhaal in mijn boek In de Stilte hoor je alles? Ik blader es door het boek en moet grijnzen als ik bij hoofdstuk 7 ben: Vrije wil.

Ja, dit is wel een van mijn lievelingshoofdstukken, denk ik. Het begint zo:

“Ik verzucht wel eens: ’Rare jongens, die mensen… ‘ Of ik even kan regelen dat de hond ophoudt met blaffen of dat ik de kat kan laten ophouden met het krabben aan het kleed. Nee, natuurlijk kan ik dat niet. Ik dresseer geen dieren naar ieders believen. Het zou een mooie boel zijn als ik met dieren zou gaan praten om te zeggen wat ze wel en niet moeten doen. Ik kan wel met dieren praten over bepaalde ergernissen van mensen.”

Verderop in het hoofdstuk leg ik uit:

“Goede communicatie met dieren is gebaseerd op respect, verdraagzaamheid én vrije wil. Daarom kan het heel goed dat mens en dier en soms niet uit komen met elkaar. Ik moest een keer een kat vragen waarom ze altijd aan de slaapkamerdeur krabde. De kat wilde graag in de kast op de slaapkamer slapen, zei ze. ‘Dat dacht ik al. Maar dat wil ik niet. Ik vind die haren in mijn kast vies,’ reageerde de vrouw. Beiden waren niet bereid een compromis te sluiten. We moesten dit onderwerp dus afsluiten in de wetenschap dat de kat zou blijven krabben aan de deur en dat de vrouw de deur gesloten zou houden.”

Ook uit dit hoofdstuk:

“Toen wij een jonge gierzwaluw vonden die we wilden voeren, deed hij zijn bekje niet open. We moesten hem dwangvoeren wilden we hem in leven houden. Ik dacht: ‘Het moet toch mogelijk zijn dat ik zijn bekkie open kan praten…’ Dus ik legde het jonge diertje de voordelen uit van het zelf openen van zijn snavel. Maar niks, hoor. Het zat me aardig dwars dat het mij, als tolk, niet lukte om dit voor elkaar te krijgen. Tot ik me ineens realiseerde dat dieren ook een vrije wil hebben. Deze zwaluw vond het nog veel te onveilig, vertelde hij later en dat was de reden dat hij zijn snavel dicht hield. Pas na drie dagen opende hij zelf zijn snavel. Je kunt iemand wel stimuleren, maar de motivatie moet van binnenuit komen, ook bij een dier.”

Vogels en hun relatie tot mensen (uit het boek In de Stilte hoor je alles)

Een “vogel-medley” uit het boek In de Stilte hoor je alles:

Henkie, de gevonden gierzwaluw die twee weken in mijn trui leeft, vindt dat wij meer zouden moeten lachen. Ik hoor vaker van vogels dat ze mensen niet zo vrolijk vinden. Waar de mus zegt liever met mussen om te gaan omdat die veel vrolijker zijn, vermaakt de meeuw zich juist wel met mensen. Vooral met wat die aan voedsel van zich af gooien: ‘Ik lust veel, ik zoek overal naar iets eetbaars. Het is een spel om te zien wat mensen achterlaten.’ Ze voegt eraan toe dat je als meeuw wel nieuwsgierig moet zijn. Met een teruggetrokken karakter overleef je niet. De merel vrolijkt de wereld graag op met haar gezang, maar weet dat ze ongrijpbaar is en wil dat graag zo houden. De uil is zich bewust van haar rustgevende uitstraling en de vlaamse gaai heeft er plezier in om mensen te verwonderen met haar mooie uiterlijk. Het pimpelmeesje lijkt gericht op mensen, geniet ervan om een beetje ‘samen met mensen’ een nestje uit te broeden en ziet zichzelf als ‘een cadeautje’ voor de mensheid. De fuut omschrijft zichzelf als een lichte, blije, actieve vogel die haar eigen wetten heeft, haar eigen kijk op het leven en zo overal tussendoor zwemt, waarbij ze haar onafhankelijkheid behoudt. Ze is heel duidelijk: ‘Mij moet je niet vangen. Dan krijg ik stress en raak ik uit mijn kracht.’ De zwaan: ‘Wij moeten leven met mensen, maar willen geen vrienden worden. Wij houden graag onze eigen leefruimte en verdedigen die. Wij zijn wat afstandelijk, op onszelf gericht.’ En de gans vindt het maar moeilijk samenleven met mensen: het zijn baasspelers.