De ouder wordende hond
Ik heb een ouder wordende hond. In mijn praktijk heb ik uiteraard veel met oudere dieren en hun mensen te maken gehad. Maar er zelf mee geconfronteerd worden is toch anders. Tijd om eens een gesprekje aan te gaan met Sjaan.
“Kom je me storen?” is het eerste wat ik hoor als ik contact met haar maak. Ze ligt op de stoel naast me en ik merk aan haar lichaam niet dat we contact hebben.
“Ik weet het,” verontschuldig ik me bijna, “we praten weinig met elkaar op deze manier.” Ze laat me in beeld weten dat dat ook helemaal niet nodig is. Maar goed, ze wil wel even tijd voor me vrijmaken.
Ik leg meteen maar mijn punt op tafel, namelijk dat ze ouder wordt.
“Ja, het voelt als een soort fuik,” laat ze weten. Ze laat zien en voelen hoe ze dat ervaart: als ze ligt lijkt het of ze zich via haar hoofd een beetje uitrekt (energetisch) en in een ruimte komt waarvan ze weet dat het een soort fuik is. Nu is het nog dicht maar ze weet dat als ze dit blijft volgen, ze een opening vindt als de tijd daar is. Nu ik het opschrijf, zie ik dat je het kunt vergelijken met een lang geboortekanaal. Ach ja, zo zal het ook wel zijn.
“Het is prettig vertoeven,” zegt ze. En ik voel wat ze bedoelt: een bijna meditatieve manier van zijn, waar niks moet en ze langzaamaan steeds dieper en dieper in gaat.
Ze laat zien dat ze op een andere manier is aangesloten dan vroeger. Als jong dier was ze heerlijk in het hier en nu, lette ze continu op en sprong ze al op voor ik haar iets hoefde te vragen. Het buiten zijn met haar was makkelijk: wij hoefden niet op haar te letten, ze lette zelf op waar we waren en wat er van haar verwacht werd.
Tegenwoordig moet ik erg opletten op haar. Ten eerste moet ik haar al vaak roepen als we weggaan. Eenmaal buiten is ze langzaam: uitgebreid snuffelen, alles op haar dooie gemak, mij vaak niet horend. Ze blaft lang niet altijd tegen mensen, net of ze het niet meer de energie waard vindt om van zich te laten horen.
“Maar,” zeg ik, “het verwarrende is dat je soms weer heel actief bent.” “Dan ben ik er weer,” constateert ze nuchter. Dat klopt, dan lijkt ze weer de jonge hond en is het een genot om naar haar dartele sprongen te kijken. Ze laat meteen zien dat die momenten kort zijn en dat ze daarna graag weer wegzinkt in haar domein.
Ik zie het al: ik zal moeten leren omgaan met deze wisselende manieren van aanwezig zijn van haar. Afgelopen jaren heb ik het ook wel heel makkelijk gehad: zij paste zich aan mij aan.
“Ja, hou me maar in de gaten buiten,” sluit Sjaan aan op mijn gedachten, “de aanpassing ligt nu bij jou.”

