Hyronimus 10: dieren van een soort zijn niet allemaal hetzelfde
M: Dag Hyronimus, kunnen we weer praten?
H: Natuurlijk, ik ben bijna altijd beschikbaar.
M: Ik zou graag met je willen praten over het idee van de wetenschap dat we dieren niet te veel moeten vermenselijken, waarmee we bedoelen dat we dieren geen emoties moeten toekennen en niet te veel karaktereigenschappen moeten toekennen. Want volgens de wetenschap en dan moet ik zeggen vooral de Westerse wetenschap, zijn dieren een soort robotten die allemaal dezelfde eigenschappen hebben en dus geen verschillende karakters kunnen hebben.
H: Wat denk je zelf?
M: Ik denk daar heel anders over, maar wilde graag jouw mening horen om die aan de wereld te laten horen.
Nou jij weet heel goed dat de wetenschap hier er heel ver naast zit.
H: Nou jij weet heel goed dat de wetenschap hier er heel ver naast zit. Alle dieren zijn individuen, in verschillende graden. Sommige dieren, als bijvoorbeeld de eencelligen en microben en dat soort dieren, zijn nog voor het grootste deel een groep, nauwelijks een eigen individu. Maar zodra deze dieren verder ontwikkeld zijn in hun evolutie is het veelal hoe verder geëvolueerd hoe meer individu en hoe meer onderlinge verschillen tussen de dieren van hun eigen soort, verschillen in ontwikkelstadia en verschillen in karakter. Dat is een wetmatigheid. Door verschillende of door vele levens te leiden als een bepaald dier ontwikkel je als dier meer individuele eigenschappen. Bij jullie huisdieren merken jullie dat het beste, maar het geldt net zo goed voor de vrije dieren. Je hebt heel veel verschillende honden en katten gehad en merkte daarbij de enorme verscheidenheid aan karakters, dat is met vrije dieren net zo. Een klein voorbeeld heb je net zelf ervaren met jouw olifant die zich Tara noemt. Zij is duidelijk een olifant met een ander karakter dan de dieren in haar kudde.
M: Dus is jouw conclusie dat de wetenschap er totaal naast zit als ze zegt dat we dieren niet te veel menselijke eigenschappen moeten toedichten?
H: Nee, dat zeg ik niet. Jullie moeten dieren geen menselijke eigenschappen toedichten, maar veel dieren hebben eigenschappen die jullie mensen ook hebben, zo zit dat. Het zijn universele eigenschappen die mensen en dieren hebben. Daar kun je als mens geen claim op leggen door te zeggen dat het menselijke eigenschappen zijn. Dieren hebben gevoelens, zijn zorgzaam, kunnen verdriet en mededogen ervaren en kunnen zich opofferen, allemaal eigenschappen waarvan jullie denken dat ze menselijk zijn, maar het zijn universele eigenschappen. Maar het maakt natuurlijk minder indruk wanneer een worm zich opoffert voor een merel die wil eten, dan wanneer een mens zijn laatste drinken in de woestijn deelt met z’n kompaan. Terwijl de worm waarschijnlijk het grotere offer brengt.
Dieren hebben gevoelens, zijn zorgzaam, kunnen verdriet en mededogen ervaren en kunnen zich opofferen, allemaal eigenschappen waarvan jullie denken dat ze menselijk zijn, maar het zijn universele eigenschappen.
M: Ik begrijp je. Het is erg egoïstisch deze mooie universele eigenschappen alleen aan mensen toe te schrijven terwijl het universele eigenschappen zijn die minstens zo vaak voorkomen bij dieren als bij mensen.
H: Ik zou het iets anders uitgedrukt hebben, jouw manier van verwoorden is een typische manier van omschrijven vanuit het superieure menselijke denken. Ik zou zeggen het zijn universele eigenschappen die bij het leven horen en alles wat leeft heeft deze eigenschappen in meer of mindere mate, ook afhankelijk van je taak in het grotere geheel hier op Aarde.
M: Dank je wel, het is me redelijk duidelijk nu.
H: Graag gedaan, tot een volgende keer.