De nertsen (2)
Het vorige gesprek met de nertsen was al afgesloten toen ik me bedacht dat ik het juist over de ruimingen wilde hebben.
Eigenlijk was het in het gesprek al duidelijk toen de woordvoerende nerts doorgaf dat de dood een zegen is.
Toch ga ik kijken of er nog meer over te zeggen is.
Het mannetje, Jacob, komt weer naar voren en zegt: “Ik ben een spreekbuis, hè?”
Dat beaam ik en ik laat zien dat ik dat zeer waardeer.
Ik geef hem het beeld van ziekte, in dit geval corona, die de stal treft.
“Wij zijn weerloos. We kunnen niet weg.”
Hij geeft me het idee dat als ze in vrijheid zouden leven en er zou onraad zijn op wat voor manier dan ook, dat ze dan een andere plek kiezen.
In deze kooien in stallen kunnen ze inderdaad niet zelf kiezen of ze willen blijven of niet. Ze moeten blijven.
Wat is welzijn?
Dat roept bij mij de vraag op hoe het met zieke of zwakke dieren op stal gaat. Volgens de woordvoerder worden die afgevoerd. Het beeld komt boven van het beoordelen van fruit waar de beurse of rotte appel wordt weggegooid.
Na het vorige gesprek heb ik me een beetje ingelezen in de nertsenfokkerij wereld. Ik las dat iemand zei dat de dieren het goed hadden bij hem omdat hun vacht er goed uit ziet. Dit leg ik de nerts voor.
“Een goede vacht heeft niks te maken met welzijn,” is zijn reactie.
Hmmm, daar heb je weer zoiets. Wat is welzijn?
“Welzijn is leven naar je aard,” helpt de nerts me.
Hij vervolgt met te zeggen dat hun lijf los staat van henzelf. Ze trekken zich als het ware terug in zichzelf (zie deel 1).
“Maar ik neem toch aan dat jullie wel reageren als er iets gebeurt?” vraag ik. Hij laat zien dat reacties op gebeurtenissen verschillend kunnen zijn: actief of juist passief. Maar beiden zijn niet natuurlijk omdat er niet veel mogelijkheden zijn in zo’n kleine kooi. Ik begrijp dat het wegschieten en het verschuilen niet tot de mogelijkheden behoort, dus ja, dan is de keus van reageren beperkt en onnatuurlijk. Dat begrijp ik.
Ik geef hem het beeld dat mensen kleren dragen van hun vacht
We gaan even terug naar de vacht en de nerts zegt dat ze koopwaar zijn.
“Er wordt alleen gekeken naar de buitenkant.”
Ik geef hem het beeld dat mensen kleren dragen van hun vacht.
“Dat hoeft niet meer,” vindt de nerts. “Vroeger was dat noodzakelijk voor mensen en we waren dienstbaar naar mensen. Dat was de tijd dat het voor de mensen noodzakelijk was zich te kleden in onze vellen. Nu zijn er alternatieven.”
Nu gaan we eindelijk naar de ruimingen toe zoals die op verschillende fokkerijen plaatsvinden.
Net als de geiten in tijden van de Q-koorts laat de nerts zien dat de daadkracht waarmee alles gedaan wordt niet fijn is. Er heerst haast een ‘onverbiddelijke sfeer’.
Ik kan me vanuit mijn menszijn voorstellen dat er bij degene die moet ruimen een ‘klep’ voor gaat: niet nadenken, maar doen. Ik denk dat dat de daadkracht is waarover de dieren het hebben.
“En de dood?” vraag ik.
“Dan mag je van het een naar het ander. Je mag je lijf uit en bent vrij.”