De reiger
Zeer regelmatig hoor ik het krijsen van een reiger. Het is zo’n gek geluid dat ik besluit om eens contact te maken met de reiger.
Het eerste wat ik hoor is gemopper over het ijs. Sinds twee dagen ligt er een dun laagje over het water waar ons schip op drijft.
‘Ik weet heus wel wie je bent,’ is het volgende wat ik hoor. ‘En ik weet ook dat je vindt dat ik krijs.’
Nou, beetje kortaf dier, als ik het zo merk. Ik haak bij hem aan en geef hem in beeld de vraag door of het niet beter voor hem is als hij zwijgend en onopvallend wegvliegt in plaats van krijsend. ‘Misschien wil ik wel opvallen,’ antwoordt hij wat verontwaardigd. ‘Ik heb geen vijanden dus ik hoef niet stil weg.’
‘Ben jij nou sikkeneurig of interpreteer ik het verkeerd omdat dat mijn associatie is met dat krijsen van je?’ vraag ik de vogel.
‘Je kunt ook anders leren luisteren naar het geluid. Het niet horen als krijsen.’ Dat vind ik een interessante kijk en mijn gedachten gaan naar verschillende situaties: wat als ik die eens anders leer horen, verstaan en interpreteren? Dan ga ik er vast anders tegenaan kijken. De moeite waard om mee te oefenen!
Ik laat de reiger zien dat het me verbaast dat hij altijd alleen is. ‘Dit is mijn gebied,’ legt hij uit. Kennelijk hoeft hij niet in een groep te leven. In gedachten bekijk ik wat zijn gebied volgens mij is en dan vertel ik hem dat ik hem niet elke dag zie. ‘Je kijkt niet goed.’ Hoppa, weer een vogel die me erop wijst dat ik niet goed om me heen kijk.
‘Hoe is het voor jou om met alle andere dieren te leven hier?’ vraag ik hem. ‘We vissen in dezelfde vijver.’ Dit antwoord verbaast me: het is zowel letterlijk waar als dat het een uitdrukking is.
Ik denk hem klem te zetten: ‘Als ik jou zo bezie, dan heb je geen last van de andere watervogels. Waarom vind je het dan nodig om steeds zo krijsend op te vliegen?’ ‘Ik ben traag en groot. Bij onraad ben ik een makkelijk doelwit. Het is beter om bijtijds te vertrekken.’ ‘Maar eerder in het gesprek zei je dat je geen vijanden hebt!’ ‘De mens, de mens…’
‘Nou,’ leg ik hem uit, ‘in steden wonen reigers anders dicht bij mensen, net als duiven. Dat lijkt toch niet vijandig.’ ‘Die zijn gedegenereerd,’ hoor ik meteen.
‘Ben je gelukkig?’ vraag ik hem. Ik merk meteen dat hij de vraag onzinnig en een beetje irritant vindt. ‘Ik leef. Ik zoek eten, ik eet, ik rust uit, ik zit te soezen. Ik ben.’ Juist ja, niks aan toe te voegen. Ik begrijp hem en zie ook dat mijn vraag een typische mensenvraag is.
Kennelijk gaan mijn gedachten naar het schip en vraag ik me af wat de reiger van het schip vindt want ik hoor: ‘Het schip ken ik al zo lang. Ik heb geen last van je.’
Het contact met de reiger blijft een beetje kortaf, een beetje kordaat. Maar ik ga aankomende tijd bij mezelf checken of het typisch iets van de reiger is of dat mijn interpretatie van zijn krijsen meespeelt. Toch weer interessant hoe zo’n dier je aan het denken kan zetten.
Bedankt Piek, leuk verhaal.